
In de jaren tachtig van de zestiende eeuw begon men ook in Weesp de financiële last van de oorlog steeds zwaarder te voelen. Accijnzen op tal van producten werden verhoogd of nieuw ingevoerd, zoals op gerst, bier, brandewijn, rogge, bonen, haver, boekweit, vee, boter, kaas, hop, smeer, spek, wol en hennep. In februari 1584 waarschuwde Willem van Oranje de Staten van Holland, Zeeland en Utrecht dat er nu toch echt snel geld op tafel moest komen om het krijgsvolk op de Veluwe te betalen, anders zouden de soldaten het misschien zelf komen halen. De Staten zegden 125.000 gulden toe. In Weesp zag men het gevaar van muiterij in en het aandeel van de stad in de beloofde som, 122 ponden, werd al in maart betaald. Ook later dat jaar werd nog tweemaal een bijdrage aan de oorlogskas gevraagd, en beide keren werd door Weesp snel betaald. Tussen 1585 en 1586 kreeg Weesp bovendien drie keer te maken met ingekwartierde troepen. Volgens de afspraken van 1577 konden de kosten hiervan afgewenteld worden op de Staten van Holland en Zeeland.